ColumnSien Volders
Blauw, zo stelde de man ietwat pathetisch, was voor hem altijd de kleur van de vrijheid geweest
Sien Volders is schrijver.
Het was een wonderlijk perceptiespel, de afgelopen dagen. Een minister van Wonen die mensen op straat zou zetten en op zwarte lijsten zwieren teneinde ein-de-lijk paal en perk te stellen aan wantoestanden. Een hele dag wordt geruzied en ’s avonds verplaatst het gekrakeel zich naar de duidingsprogramma’s, waar het debat op dezelfde sloganeske wijze wordt verdergezet.
Wanneer het stof gaat liggen, blijkt dat het niet eens om een nieuwe maatregel gaat, en dat het bovendien een volstrekt marginaal fenomeen is: het gaat om 0,03 procent van de huurders. Wat doet denken aan die andere klopjacht in hetzelfde vakgebied, op huurders die weleens vastgoedimperia in het thuisland konden hebben. In werkelijkheid bleken het daar hoofdzakelijk schaapherdershutjes op een voorouderlijke weide en een paar uitzonderingen. 0,01 procent van de huurders. In eerste instantie ben ik geneigd te denken dat het bewuste sfeerschepperij is, een bizar spel van stigmabevestiging over sociale huishuur, terwijl de minister net beweert het tegenovergestelde te willen bewerkstellingen. Als ik even langer nadenk, zie ik dat dat niet klopt en zijn het vooral de media die een overdreven podium en vergrootglas leveren om mee te gaan in een perceptiespel. Om zelf niet mee te gaan in dat vertekende aandachtsbeeld, vertel ik dan maar wat anders, over zo’n man met zo’n schaapherdershutje. Een verhaaltje.
Blauw, zo stelde de man in kwestie ietwat pathetisch, was voor hem altijd de kleur van de vrijheid geweest. De wolkenloze lucht van het dorp van zijn jeugd, waar het in zijn herinnering nooit regende. Het blauw van de Middellandse Zee. Hij beweerde dat zelfs de rivieren daar blauw waren. Muren waren er enkel als hij sliep. Voor de rest was er de ongebreidelde vrijheid, en het eindeloze blauw.
Toen kwam hij naar België en hier was er een ander soort blauw. Meer grijs en grauw. En veel minder vrijheid. Vooral in de gevangenis, want daar kwam hij uiteindelijk terecht. En daar veranderde zijn blauw voorgoed van kleur. Want de gevangenis was blauw. Zijn celdeur was blauw. De uniformen van de bewakers waren blauw. Het dienblad waarop hij zijn maal dagelijks geserveerd kreeg was blauw. De ogen van zijn justitie-assistente waren blauw. De klink van de deur van de publieke wc waar hij na het uitzitten van zijn detentie nog maandenlang sliep, was blauw.
Nu wilde hij zo snel mogelijk weer een eigen huis. Om weer te leren wat wonen is. Om uit te rusten. Om de laatste resten junkieleven uit zijn systeem te krijgen. Om aan te sterken. Om dan toch eens voor dat valse gebit te gaan. Om weer in het leven te kunnen bijten. De vlieger op. Naar het geboortedorp. Naar het schaapherdershutje van zijn voorouders. Waar blauw nog altijd de kleur van de vrijheid is.