ColumnJulie Cafmeyer
Na een periode van celibatair leven besloot ik me nog eens open te stellen voor mannen
Julie Cafmeyer is columnist.
Na een korte, doch intense periode van zelfverkozen celibatair leven besloot ik om me nog eens open te stellen voor mannen. Ik moest het mezelf wel toegeven: als ik ze te lang buitensluit, begin ik ze ongelofelijk hard te missen.
Ik bereidde me goed voor, kocht boeken met titels als: Urban Tantra, Vagina, Wild Feminine.
Mijn boeken over bindingsangst en hechtingsstoornissen bracht ik naar de kringloopwinkel. Ik had er genoeg van, van al die theorieën die oncontroleerbare gevoelens, irrationele passies en onverklaarbare opwinding reduceren tot wiskundige modellen. Relatietherapeuten en seksuologen die mijn smerige begeerte in banen proberen te leiden. Ze promoten gezonde verbindingen en mentale hygiëne, maken de liefde tot een steriel laboratorium.
Voor de zoveelste keer onderlijnde ik het beroemde citaat van Marguerite Duras.
“Je moet veel van mannen houden. Heel veel. Heel veel van ze houden om van ze te houden. Anders is het onmogelijk, dan kun je ze niet verdragen.”
Aangepaste tactiek
Ik besloot mijn tactiek aan te passen, mijn verwachtingen bij te sturen. Als ik van mannen wilde leren houden, moest ik ze leren kennen. Ophouden met het opdringen van mijn ideale sprookjesscenario’s. Ik kan alleen van ze houden als ik naar ze leer te luisteren. Anders is het onmogelijk, dan kan ik ze niet verdragen.
Ik wil van ze houden, dus moet ik naar hen kijken, ze strelen, ze steunen.
Dat doe ik tegenwoordig op feestjes, in de sauna, tijdens yogasessies, aan het rood licht, in de Spaanse les, op café. Ik spreek de mannen die me aantrekken aan, zo teder mogelijk probeer ik met hen om te gaan. Zodra ik me voor hen openstel, babbelen ze onophoudelijk.
Ze hebben het over hun tinnitus, hun narcistische ex-lieven, hun spoorloze kat. Ze hebben het over de borstkankers van hun moeders, over hun verslaving aan pijnstillers, over hoe ze twee keer in de week vierentwintig uur vasten om controle te krijgen over hun brein. Ze hebben het over proteïneshakes, dat ze hun ex missen en dat ze te veel whiskey drinken. Ze hebben het over tantra, over hun toxische relaties, over hun writer’s block. Ze hebben het over hun paniekaanvallen, Tinder en dat ze niet meer weten hoe man te zijn. Ze zeggen: “Mannen mogen geen man meer zijn.”
Op sommige mannen crush ik, op sommige mannen word ik verliefd, sommige mannen wijzen me af, sommige mannen wijs ik af, sommige mannen kus ik in hun nek, bij sommige mannen krijg ik de slappe lach, sommige mannen bemin ik liefdeloos, met sommige mannen vrij ik hevig en passioneel alleen in mijn fantasie.
Er is iets veranderd. Mannen zijn geen anonieme passanten meer. Het zijn mannen die niet meer weten hoe man te zijn. En daarom moet ik heel veel van hen houden om van ze te houden.